boeken van Foekje-Fleur Fink

predikant - geestelijk begeleider - contextueel pastor - mediator

29 november 2015

Niet om ons...

We wonen en werken nu acht weken in Arapoti en hebben al heel wat mensen bezocht en gesproken. Dat geeft een goed gevoel. Zo krijgen we al een beetje zicht op wat er zich om ons heen afspeelt, wat de functie van de kerk hier is en hoe de mensen hier bouwen aan een toekomst voor hun nageslacht. Dit is ook wat ik om mij heen velen hier hoor zeggen: “Het gaat niet om ons, maar om onze kinderen”. Dit betreft zowel het gebruik van het Portugees in de kerkdiensten, als de bedrijfsvoering. De wens die hier nog altijd leeft is dat de zonen op een eigen bedrijf komen.

Landschap Arapoti

Mijn vraag

Tijdens de voorbereidingen van deze reis heb ik mijzelf voorgenomen – gaandeweg ons verblijf hier – een antwoord te formuleren op de vraag: “Hoe is God met deze mensen meegegaan?” De vraag is niet óf God wel met hen is mee gegaan, want die heb ik de afgelopen weken in mijn schrijven al wel beantwoord. Het is veel meer het woordje ‘hoe’ waarop de nadruk dient te liggen, lijkt mij. De kerk staat hier zó centraal, ook in het leven van alledag, dat ik mij soms wel eens afvraag: ‘Hoe zou het leven er hier uitzien zonder kerk?’ Ook een interessante vraag misschien, maar ik houd het toch maar bij de eerste vraag “Hoe is God met de mensen meegegaan... en hoe gaat God hier met de mensen mee. ”
Wat mij opvalt is dat de mensen uit de kolonie veel tijd en energie investeren in de kerkelijke gemeente. Daarbij is het goed op te merken dat het grootste deel van de gemeente nu geboren en getogen Brazilianen zijn. De voertaal is voor het overgrote deel dan ook Portugees. Op kerkenraadsvergaderingen wordt Portugees gesproken. Het Nederlandssprekende deel van de gemeente is zich ervan bewust dat de jongere generatie, waarvan velen een Braziliaanse partner kiezen, zal opgaan in de autochtone, Braziliaanse bevolking. Hoe lang het nog gaat duren dat de kolonie van Arapoti een Nederlandse predikant laat invliegen, is dan ook de vraag die men zich hier meer dan eens stelt.
Op mijn vraag wat de meerwaarde is van een Nederlands sprekende predikant hoor ik de mensen zeggen: wij verstaan allemaal het Portugees en zijn zeer tevreden met onze twee Portugees sprekende Lutherse pastores. Toch luisteren we nog altijd liever naar een Nederlandse preek. “We vinden dat predikanten die in Nederland hebben gestudeerd meer studie maken van hun preken”. Ook wordt het pastoraat benoemd. Nederlandse predikanten komen op huisbezoeken. Braziliaanse pastores zijn niet gewend de mensen thuis te bezoeken. Willen gemeenteleden een pastoraal gesprek, dan moeten ze op afspraak bij hen thuis komen. Iemand uit de gemeente zei: “De praktijk is dat daartoe de drempel vaak te hoog is.”
Huisbezoeken staan in Nederland nog altijd hoog op de prioriteitenlijst van de werkzaamheden voor de predikanten. Of die tijd altijd beschikbaar is? Mijn ervaring is dat huisbezoek snel tot een sluitpost wordt van de wekelijkse werkzaamheden. En dat zou ik graag anders zien! Hier ligt dat voor ons gelukkig anders. Wij leggen hier in Arapoti juist de klemtoon op huisbezoek. Wij zijn hier een half jaar en in die tijd willen we een indruk zien te krijgen van wat de mensen hier alzo bezighoudt.
In de eerste plaats zijn we hier naartoe gehaald voor de Nederlandssprekende ouderen. Van de meeste zestigplussers kan worden gezegd dat ze de schaapjes nu wel op het droge hebben, de zonen op het bedrijf wonen en zo hier en daar, waar mogelijk, nog wat bijstaan. Velen zijn aangekomen in de fase waarin je de ruimte hebt terug te blikken op wat het leven hen heeft gebracht en hoe ze daar nu op terugkijken. Dat is dan ook vaak de kern van de verhalen die wij tijdens de huisbezoeken zo al krijgen te horen. En daaruit komt, zo valt mij op, steeds opnieuw de vraag naar voren: “Wat heeft gemaakt dat mijn ouders deze stap hebben gezet? Wat heeft hen beziggehouden, dat ze met ons gezin helemaal naar Brazilië, zijn vertrokken? Ze wisten werkelijk niet wat hen hier te wachten stond. Ik zou, nu ik in deze fase van mijn leven ben aangekomen, willen weten wat hen heeft bewogen.”
Het is dan ook deze vraag van de emigranten zelf, die ik mijzelf stel als ik mijn eigen beginvraag overdenk: Hoe is God met deze mensen meegegaan naar Brazilië? Met andere woorden: mijn vraag levert een nieuwe vraag op en wel de kernvraag van de emigranten zelf: “Wat heeft mijn ouders ertoe gebracht te emigreren naar Brazilië?”

Geschiedenis

Het is, ook voor ons, goed te zien en te horen dat de mensen hier waarde hechten aan hun eigen geschiedenis. In 2005(?) is er op het Centrum een museum opgericht, dat ons een goed beeld geeft van de families die hier naartoe gekomen zijn, waar ze vandaan kwamen, wat ze meenamen uit Nederland en hoe ze hun eerste houten huisjes inrichten, enz. enz. Erg aardig om te zien! Zeker nu wij de families enigszins hebben leren kennen, boeit het ons nog meer.

Er zijn kolonisten geweest die boeken hebben geschreven. Zo is er bij het 25-jarig bestaan van de kolonie een boek uitgekomen van N. A. Bronkhorst ‘25 jaar Arapoti’ en bij het 50-jarig bestaan ’50 jaar Kolonie Arapoti’, geschreven door Tiny de Jager-Salomons.

Beide boeken geven een goed beeld van het wel en wee van de mensen, vroeger en nu. Beide zijn het kostbare exemplaren die – zo vind ik – in elk gezin hier in de boekenkast moeten staan.

Boeken Kolonisten

Humor

Opvallend zijn de verhalen van de kolonist en auteur F. Bosch, onder de titel ‘Een Hollandse boer in Brazilië vertelt’, uitgegeven in 1983. Het zijn verzonnen verhalen met een humoristische inslag; het zijn relativerende verhalen, waarvan ik vermoed dat ze veel vragen beantwoorden die er onder de huidige kolonisten leven. Misschien zelfs mijn vraag met daarin opgenomen de kernvraag van de emigranten zelf “Wat heeft mijn ouders ertoe gebracht te emigreren naar Brazilië?”

Het door mij geleende exemplaar van ‘Een Hollandse boer in Brazilië vertelt’ is van Erik Bosch. Hij is de jongste zoon van de auteur. In dit exemplaar – ik heb het hier voor mij liggen – schrijft de heer Bosch: “Voor Erik, jij was nog maar twee jaar toen je op 8 november 1962 in Arapoti aankwam. Je stapte deze nieuwe wereld doelbewust binnen en noemde iedereen die je plaagde een scheithuis. Je eerste grote vriend was Chanco, een oude, pikzwarte neger, die van 10 km. ver kwam lopen om hier te werken. Je redeneerde met hem. Jullie verstonden elkaar niet, maar begrepen elkaar wel.”
In het voorwoord bedankt de auteur dr. Ir. H. Meyer en zijn vrouw en schrijft vervolgens: “(...) ik ben (bij het schrijven van dit boek) wel tot de conclusie gekomen dat er tussen koe melken en een boek schrijven een diepe sloot ligt, waarin je, zonder een goeie polsstok, gemakkelijk kopje onder gaat.”
Wat deze vader aan zijn kinderen meegeeft is humor. In een preek die ik hier op zondag 8 november 2015 in Arapoti heb gehouden over ‘de verloren zoon’ uit Lucas 15, heb ik de vraag gesteld: waarom in (hemelsnaam) hebben vrome mensen zo weinig gevoel voor humor? Daarbij vertelde ik: mijn schoonmoeder borduurde vroeger omslagen om bijbeltjes en psalmboekjes. Als ze nog leefde zou ik haar vragen: maak mij een omslag met de woorden: “Zalig die vromen, die Gods humor hebben!”

Boek Arapoti